Internationale scholen in Nederland
‘The next level’ in internationalisering
Ondanks de recente aandacht voor nationale waarden als de Nederlandse vlag en het volkslied, bieden scholen in alle onderwijssectoren hun leerlingen een vorming aan die verder reikt dan Nederland. Door middel van internationaliseringsprojecten (Unesco-scholen), vreemdetalenonderwijs (tweetalig onderwijs) en een breder curriculair aanbod (zoals IPC) worden Nederlandse leerlingen gestimuleerd zich te ontwikkelen tot wereldburgers. Gaat het om internationalisering, dan moeten we de echte voorlopers evenwel zoeken in het internationale onderwijs. In dit artikel meer over deze minder bekende sector.
Internationale scholen richten zich niet op de internationalisering van Nederlandse leerlingen. Sterker nog: Nederlandse leerlingen zijn meestal niet eens toelaatbaar op internationale scholen. Internationale scholen zijn bedoeld voor de kinderen van ‘internationals’ of expats. Internationals verblijven meestal zo’n vier tot zes jaar in een land en worden dan door hun werkgever weer uitgezonden naar een volgend land. In hun kielzog moeten hun schoolgaande kinderen van het ene naar het andere taalgebied, van de ene naar de andere cultuur, van de ene naar de ander school. Om deze leerlingen te faciliteren zijn op veel plaatsen in de wereld internationale scholen gevestigd. Op deze scholen is Engels steeds de voertaal, is multiculturaliteit de regel en wordt een internationaal gangbaar curriculum gevolgd. Internationale scholen huisvesten zodoende echt de wereldgemeenschap in een schoolgebouw. En als zodanig kunnen ze de ultieme inspiratie vormen voor internationalisering van het Nederlands onderwijs.
Bekostigd of privaat
Nederland telt zo’n 30 internationale PO- en VO-scholen met in totaal zo’n 18.000 leerlingen. De scholen liggen verspreid van de Randstad tot Groningen en Maastricht, vooral in stedelijke regio’s. Zowel het leerlingenaantal als het aantal scholen stijgt al een aantal jaren.
Internationale scholen in Nederland zijn er in een aantal ‘smaken’. Het belangrijkste onderscheid is dat tussen de door de overheid gesubsidieerde internationale scholen en de private internationale scholen. Door de overheid gesubsidieerde internationale scholen maken deel uit van het Nederlandse bekostigde onderwijs. Ze krijgen de normale onderwijsbekostiging (met een kleine opslag vanwege de hogere kosten van dit type onderwijs) en vallen onder het Nederlandse inspectietoezicht. Maar er gelden afwijkende regels voor de voertaal (Engels), curriculum en examinering (internationaal) en de toelating. Wat dat laatste betreft: op de bekostigde internationale scholen mogen alleen kinderen van ‘internationals’ worden toegelaten. Dus geen reguliere Nederlandse leerlingen, tenzij de ouders van die leerlingen ook tot de internationaal mobiele kenniswerkers horen. Door deze toelatingsrestrictie wil de Nederlandse overheid concurrentie tussen regulier Nederlands onderwijs en Engelstalig internationaal onderwijs voorkomen. Ook kan zo worden gelegitimeerd dat internationale scholen nog een aanvullend schoolgeld mogen vragen, naast de overheidsbekostiging. In de praktijk lopen op bekostigde internationale scholen die schoolgelden uiteen van € 3.500 tot € 8.000 per kind per jaar.
De private internationale scholen zijn voor hun financiering helemaal afhankelijk van schoolgelden en vragen zodoende bedragen tussen de € 12.000 en € 20.000 per leerling per jaar. Op deze scholen kunnen Nederlandse leerlingen wel worden toegelaten, maar uiteraard tegen het ‘normale’ schoolgeldtarief. De Nederlandse onderwijsinspectie houdt op basis van de Leerplichtwet ook enig toezicht op deze private scholen.
De personeelsleden op internationale scholen zijn zelf ook een afspiegeling van de multiculturele leerlingenpopulatie en worden wereldwijd geworven. De leerkrachten dienen wel (near-)native te zijn in de Engelse taal. Nederlandse TTO-scholen die nauw verbonden zijn aan een internationale school kunnen vaak prima meeprofiteren van deze docenten.
Economisch belang
Internationale scholen dienen vanzelfsprekend op de eerste plaats de belangen van de kinderen die deze scholen bezoeken. Maar het zijn – indirect – ook belangrijke magneten voor de vestiging van internationaal georiënteerde bedrijven en instellingen. Zo is de komst van het European Medicines Agency naar Amsterdam mede beïnvloed door het ruime aanbod van internationale scholen in de Amsterdamse regio.
Het is om deze reden dat in 2016 en 2017 de ministeries van OCW én Economische Zaken zich in gezamenlijkheid sterk hebben gemaakt voor vergroting van het aanbod van internationaal onderwijs in Nederland. En in veel gemeenten is de ambtelijke aandacht voor de lokale internationale school verhuisd van de Afdeling Onderwijs naar de Afdeling Economische Zaken. Bij verkenningen naar de potentiële levensvatbaarheid van een internationale school, speelt de economische ontwikkelcapaciteit van de regio een belangrijke rol.
Internationaal Baccalaureaat
De meeste internationale scholen in de wereld (en ook in Nederland) gebruiken (onderdelen van) het Internationaal Baccalaureaat (IB) als basis voor hun onderwijsprogramma en hun examinering. In de Verenigde Staten en Engeland gebruiken ook veel reguliere scholen het IB-programma.
Het IB is in de jaren zestig van de vorige eeuw ontwikkeld in Zwitserland, aanvankelijk als een programma ter voorbereiding op afsluitende examinering (IB Diploma Programme), maar later gevolgd door curricula voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs (Middle Years Programme) en het basisonderwijs (Primary Years Programme).
Bijzonder aan het IB is dat het een onderwijsprogramma is dat doelgericht is ontworpen op basis van een leerlinggericht competentieprofiel (het ‘IB learner profile’) en moderne onderwijskundige inzichten. Dit in tegenstelling tot de traditionele nationaal georiënteerde curricula die in de loop der tijd in landen ontstaan zijn (zoals ons Nederlandse curriculum). Het IB kent geen voorgeschreven methodes of standaard pedagogisch-didactische aanpak, daarin zijn scholen vrij. Er wordt wel gewerkt met vakgebieden waaruit leerlingen in het Diploma Programme keuzes kunnen maken. Daarnaast zijn er overstijgende curriculumonderdelen zoals ‘Theory of Knowledge’, het Personal Project en verplichte deelname aan ‘Creativity, activity and service’. Het IB is voorloper in ‘e-assessments’, examinering in een (afgeschermde) digitale leeromgeving.
Onderdelen van het IB-programma worden gebruikt op bijna 5.000 scholen, van Europa tot Noord- en Zuid-Amerika en van Azië tot Afrika. Het IB-diploma wordt wereldwijd door universiteiten voor toelating erkend. De kwaliteitszorg voor het IB wordt verzorgd door een private not-for-profit organisatie, de IB Organization (die sinds enkele jaren in Nederland is gevestigd).
Stichting en organisatie
Internationale scholen zijn dus nogal ‘anders dan gewone scholen’, vanwege hun financiering, het programma, de Engelstaligheid (ook van het personeel) en de internationale en economisch georiënteerde context. Daar komt bij dat het Nederlandse onderwijsstelsel het niet eenvoudig maakt zo’n school te stichten en te organiseren (althans als het om bekostigd onderwijs gaat).
Binnen de Nederlandse regelgeving kan een internationale school alleen starten als afdeling of nevenvestiging van een bestaande Nederlandse school. Er moet dus een soort ‘moederschool’ zijn die voor OCW als licentiehouder geldt. De mate van verbinding tussen de internationale afdeling en de Nederlandse moederschool varieert in de praktijk. Soms is de internationale afdeling gehuisvest in de moederschool, soms profileren beide zich helemaal zelfstandig. Maar ook in dat laatste geval gaat van de internationale school wel een internationaliseringsimpuls uit naar de moederschool en andere scholen in de organisatie.
Voor de start van een bekostigde internationale afdeling zijn in de regelgeving leerlingenaantallen opgenomen. Maar het lastige is, dat het te verwachten leerlingenaantal binnen de doelgroep van de ‘internationals’ niet eenvoudig statistisch te ramen is. Met relatief forse voorinvesteringen (hoge aanloopkosten en aanvankelijk weinig schoolgeldinkomsten) maakt dat de start riskant.
Binnen het internationaal onderwijs is het langzamerhand gebruikelijk dat PO- en VO-voorzieningen zijn ondergebracht in één verticale scholengemeenschap. Dat is praktisch vanwege gedeeld gebruik van voorzieningen en (internationaal) personeel, vanwege een doorgaande leerlijn van PO naar VO en aantrekkelijk voor de ouders (‘one stop shop’). Maar in ons Nederlandse systeem is realisatie van een verticale scholengemeenschap PO-VO makkelijker gezegd dan gedaan. Zo zijn er weinig schoolbesturen die zowel PO- als VO-scholen beheren en kent het Nederlandse stelsel strikte scheidingen in bekostiging, rechtspositie, leerlingenadministratie en dergelijke. Een en ander vergt zodoende creatieve samenwerkingsvormen.
Meer weten?
Binnen de niche van het internationaal onderwijs in Nederland heeft B&T in de loop der jaren een unieke expertise en ervaring ontwikkeld. Zo bieden we al een groot aantal jaren beleidsadvisering aan de Dutch International Secondary Schools, de groep van bekostigde internationale VO-scholen. Daarnaast voerde B&T op meerdere plaatsen haalbaarheidsverkenningen uit naar voorzieningen voor internationaal onderwijs en bereidden we – daarop aansluitend – op enkele plaatsen (Utrecht, Haarlem) de start van nieuwe internationale scholen voor. Ten slotte ondersteunden we lokale en regionale overheden met beleidsverkenningen rond de ontwikkeling van internationaal onderwijs. Voor meer informatie neemt u gerust contact met ons op.