Passend onderwijs en de leraar

Essay 3 Een historische speurtocht

Vijf jaar passend onderwijs: Wat heeft dat ons gebracht? Deze complexe vraag is ons vertrekpunt voor een speurtocht door de geschiedenis van passend onderwijs. We gaan terug naar de eerste ideeën en de invoering, verdiepen ons in de ervaringen tot nu toe én werpen een blik in de toekomst. Onze bevindingen en ervaringen delen we in een reeks essays, waarvan dit het derde is. In deze aflevering: de leraren. Zelden is er zo veel aandacht en publiciteit geweest voor leraren en hun positie als de afgelopen jaren. Het lerarentekort en werkdruk in de klas staan prominent op de maatschappelijke en politieke agenda. Passend onderwijs heeft de twijfelachtige eer om vaak in een adem te worden genoemd met deze problematiek.

Er wordt weer volop gedebatteerd in de Tweede Kamer over passend onderwijs. Zo ook eind januari 2019, in een debat waarin de oppositie niet nalaat te benadrukken dat de klachten van wanhopige leraren en ouders hun mailboxen doen vollopen. De media laten zich niet onbetuigd: ‘Passend onderwijs frustreert leraren’ kopt de Telegraaf diezelfde dag. In de Volkskrant valt in het artikel ‘Flipperkast VMBO’ te lezen dat vrijwel alle geïnterviewde docenten het stijgende aantal zorgleerlingen noemt als oorzaak van de problemen in de klas. Een docent noemt zelfs een aantal van veertien zorgleerlingen op een totaal van zestien leerlingen.

In dergelijke klassen kan een situatie ontstaan waarin een onderwijsassistent een leerling bij zijn nekvel grijpt. Het zogenaamde ‘nekvelincident’ zet de discussie op scherp over de wijze waarop orde en gezag in de klas moet worden uitgeoefend. En dus ook over de grote aantallen zorgleerlingen in de klas.

Evaluatierapporten van diverse onderzoeksinstituten in opdracht van de overheid (zoals evaluatiepassendonderwijs.nl en Passend onderwijs op school en in de klas) laten echter een ander, veel genuanceerder beeld zien. Daarin wordt geconcludeerd dat passend onderwijs in de klas wel degelijk kan werken en dat de mate van succes afhangt van een veelheid aan factoren, waaronder de ondersteuning die de leraar ervaart van zijn collega’s, directie, schoolbestuur en samenwerkingsverband. Ook de competenties van leraren spelen een grote rol, evenals hun vaardigheid in klassenmanagement.

Dit is een heel ander beeld dat de media veelal niet haalt. Wellicht is het te genuanceerd, te complex, en zijn er te veel woorden voor nodig. Hoe kan het dan toch dat passend onderwijs in het publieke debat verantwoordelijk wordt gesteld voor de werkdruk en de grote problemen in de klas, en dat leraren zich machtelozer dan ooit tevoren lijken te voelen? Hieronder een verkenning van de antwoorden op deze vragen

1. Passend onderwijs en de omgeving (andere wet- en regelgeving)

In De bomen en het bos van het Kohnstamm Instituut (2016) wordt een aantal leraren intensief bevraagd over de gevoelde gevolgen van passend onderwijs. Opvallend is dat al snel in alle gesprekken naar voren komt dat passend onderwijs leraren direct in hun lespraktijk raakt. Dat verklaart, aldus dit rapport, de emoties. Echter, zo staat ook in het rapport: ‘De docenten praten over te veel zorgleerlingen, over grote verschillen, over gebrekkige ondersteuning, over groepsgrootte, over vaardigheden, over eisen en de onderwijsinspectie, over ouders, over draagvlak. Ze praten eigenlijk nauwelijks over de details van de wet [passend onderwijs, red.]. Passend onderwijs wordt niet gekoppeld aan een ingangsdatum, het begrip overlapt met veel meer veranderingen in het onderwijs’ (De bomen en het bos, p. 18).

Hier slaat het rapport de spijker op zijn kop. Al in de beginfase werd passend onderwijs in de beeldvorming voor veel zaken verantwoordelijk gehouden die vanuit andere wet- en regelgeving het onderwijs waren binnengeslopen. Maar deze wet- en regelgeving kon, waarschijnlijk vanwege het complexere karakter ervan, op beduidend minder publiciteit rekenen.

A. De materiële instandhouding
In 2017 werd door een rapport van Berenschot getiteld Evaluatie materiële instandhouding PO duidelijk dat basisscholen te maken hadden met wat door D66’er Paul van Meenen ‘een verkapte bezuiniging’ werd genoemd. Vanuit de lumpsum, een vastgesteld vast bedrag per school, moesten steeds hogere kosten worden betaald voor bijvoorbeeld onderhoud van gebouwen. Om toch rond te kunnen komen, grepen scholen steeds vaker naar vergroting van de klassen. De PO-Raad becijferde in dat jaar dat de scholen 375 miljoen euro tekort kwamen voor dit probleem. Er is inmiddels door dit kabinet het nodige gerepareerd, maar het kwaad was al geschied: grotere klassen waren inmiddels de norm. Nog erger is dat dit gebeurde ten tijde van de invoering van passend onderwijs. Dat had – onvoorzien – grote gevolgen voor de praktijk van passend onderwijs in de klas.

B. Wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid
Er is nog een tweede factor die klassenvergroting veroorzaakte. In dezelfde periode werden de budgetten voor het onderwijsachterstandenbeleid langzaam maar zeker kleiner. Deze financiering loopt via de gemeenten. In gebieden waar men eerder de klassenvergroting nog konden tegenhouden, werd dit nu steeds moeilijker. Grotere klassen waren ook hier het gevolg.

C. Invoering van de nieuwe Jeugdwet
De invoering van passend onderwijs had te maken met een aanpalende, zeer ingrijpende stelselwijziging, namelijk de decentralisatie van de jeugdzorg. Zeker in de beginfase betekende dit een zeer rommelig geheel. De wetten werden op twee verschillende momenten ingevoerd (passend onderwijs op 1 augustus 2014 en de Jeugdwet op 1 januari 2015). Dat betekende dat het even duurde voordat de onderwijs-zorgarrangementen, die zo nodig waren om de leraar voor de klas te ontlasten, enigszins op gang kwamen. In november 2018 schrijven ministers Slob (onderwijs) en De Jonge (zorg) dat in veel gemeenten een goede verbinding tussen jeugdhulp en onderwijs ontbreekt en dat leraren onvoldoende ondersteund worden door specialisten. Het is een belangrijke gezamenlijke erkenning vanuit de ministeries dat jeugdhulp de school in moet.

Marc Dullaert doet er in zijn rapport De kracht om door te zetten (2019) nog een schepje bovenop: hij roept op vol in te zetten op de ondersteuning van de leraar; die moet vanuit zijn signalerende rol direct en zonder omwegen hulp kunnen inroepen. De zorg moet de school in, ter ondersteuning van de leraar zelf. Dat dit besef na vijf jaar passend onderwijs doordringt is goed, maar een echt sluitende, domeinoverstijgende ondersteuningsstructuur rond de leraar is helaas nog geen realiteit.

2. Passend onderwijs en de lerarenopleiding

De lerarenopleiding speelt een belangrijke rol in de verhouding van leraren tot passend onderwijs. Zijn leraren goed toegerust voor de vele uitdagingen van passend onderwijs? Geen van de leraren die ten tijde van de invoering van passend onderwijs voor de klas stond, had een opleiding gehad in ‘passend onderwijs’. Geïnteresseerde studenten konden hooguit een keuzemodule volgen om te leren omgaan met leerlingen met een speciale ondersteuningsbehoefte.

In 2016 onderzocht het NRO hoe de lerarenopleidingen toekomstige leraren toerusten met de benodigde vaardigheden voor passend onderwijs. Lerarenopleiders vertelden dat men veel meer zou moeten inzetten op attitudevorming bij studenten, gericht op onder meer het kunnen omgaan met nieuwe uitdagingen, zoals een leerling met een diagnose die ze nog niet kennen. Studenten moeten beseffen dat zij daar zelf, ook al geven ze scheikunde of Duits, verantwoordelijkheid in moeten nemen en dat dit niet per definitie het werk is van de mentor of zorgcoördinator. Het is eigenlijk heel basaal: op de opleidingen moet veel aandacht zijn voor het uitgaan van en omgaan met verschillen, en het (samen) vormen van een visie op inclusief onderwijs.

Het is jammer dat opleiders onderling van mening verschillen over het belang van passend onderwijs, vanuit de bekende tweedeling van enerzijds de leraar als expert die vakkennis deelt en anderzijds de leraar als begeleider van het leren van leerlingen. Eenheid in visie op passend onderwijs ontbreekt daarmee tot op heden.

3. De wereld verandert, de klas verandert mee

Jongeren kunnen op veel vlakken buiten school problemen ervaren en leraren krijgen daarmee te maken binnen de school. De moderne maatschappij is complex en veeleisend en maatschappelijke problemen komen de klas in: verschil in thuis- en schoolcultuur, armoede en schuldenproblematiek, social media en pesten, alcohol, drugs en andere verslavingsproblematiek.

Met meer leerlingen in de klas ervaren leraren dat er steeds meer zorgleerlingen zijn waar ze ‘iets mee moeten’. Opvallend is dat de beleving van ‘zorgleerlingen’ met passend onderwijs is veranderd. Het is het gevolg van de gedachte dat passend onderwijs gaat over alle leerlingen. Ieder kind waar je je zorgen over kunt maken, is vol in beeld: door toegenomen maatschappelijke problemen, door toenemende kennis over leer- en gedragsproblemen, door betere signalering en verfijnde leerlingvolgsystemen en ook door de toegenomen hoeveelheid toetsen. Deze kinderen en jongeren zaten altijd al gewoon op school, maar lijken nu hetzelfde stempel ‘zorgleerling’ te krijgen als de oorspronkelijke, veel kleinere groep met een geclassificeerde stoornis.

En niet alleen de leerling, maar ook de leraar wordt goed gevolgd. Ouders zien de leraar als bepalende factor voor het succes van hun kind op school en er zijn voor hen weinig drempels om zaken te bespreken, mede door de afname van respect voor autoriteit in onze maatschappij. Als de betrokkenheid van ouders groot is, wordt van de leraar meer dan ooit veel verwacht in communicatief opzicht. De tijd van beperkte 10-minutengesprekken is met de huidige social media ver weg. Want hoort een appje niet per omgaande beantwoord te worden? En dit laat het toegenomen risico op imagoschade, zoals het eerder genoemde ‘nekvelincident’, nog buiten beschouwing.

4. Wat zijn onze ervaringen?

De term passend onderwijs is besmet geraakt, maar voor de inhoud geldt dit niet. Iedere leraar die destijds over passend onderwijs sprak, als ideaal, stond achter de invoering. Passend onderwijs betekende een passende plek voor ieder kind. Leraren zijn professionals die vaak zeer toegewijd zijn aan hun vak en de pedagogiek van hun vak. Zij zijn betrokken bij ieder kind en zetten zich vaak maximaal in om kinderen vooruit te helpen in het leven. Maar waarom dan al die klachten? Hoe is dat te rijmen met deze werkelijkheid?

Leraren hebben in onze optiek gelijk als zij het hebben over werkdruk, te grote klassen, competenties van collega’s en toegenomen problematiek in de klas. De klassen zijn onmiskenbaar groter en ontwikkeltrajecten zijn in de aanloop naar passend onderwijs niet generiek aangeboden in de lerarenopleidingen. En daardoor wordt problematiek in de klas veel meer gevoeld. In Rotterdam waren in 2017 op een populatie van 50.000 leerlingen (van 4 tot 12 jaar) en ruim 200 basisscholen slechts 200 leerlingen minder doorgestroomd naar het s(b)o. Dit betekende, grosso modo, één leerling met extra ondersteuningsbehoefte meer per reguliere basisschool! Objectief gezien kan passend onderwijs in een situatie als deze moeilijk de oorzaak zijn van de toegenomen druk die de leraren in hun klaslokaal voelden. Toch krijgt passend onderwijs, ook daar en toen, de schuld van alle problemen, die veel meer een combinatie van factoren blijkt te zijn. Landelijk wisselt de problematiek: er zijn geen problemen op plekken waar de materiële instandhouding weinig gevolgen had voor de klassengrootte, het onderwijsachterstandenbeleid niet wijzigde (of er nooit was geweest), onderwijszorgarrangementen al snel goed georganiseerd waren en competente leraren voor de klas stonden. Daar waar al deze factoren samenkwamen, worden de problemen in het klaslokaal als ergste gevoeld. En dat is niet verwonderlijk.

5. Conclusie

Had de werkdruk, het lerarentekort en de moeizame samenwerking op sommige plekken met de nieuwe jeugdhulpverlening vooraf niet beter kunnen worden ingeschat bij de invoering van passend onderwijs? Het antwoord daarop is moeilijk te geven. De jeugdhulpverlening kwam van de provincies en de ministeries en ging bij de gemeentes vaak naar een afdeling (jeugd)zorg. Het onderwijsachterstandenbeleid liep ook via de gemeentes, maar vaak via de afdeling onderwijs. De lumpsum werd aan de scholen overgemaakt en niet iedereen had meteen in de gaten dat de kostenstijging voor de scholen een macroverschijnsel was. Iedere school probeerde voor zichzelf zo goed mogelijk de eindjes aan elkaar te knopen. De gelden voor passend onderwijs ten slotte gingen naar de net nieuw gevormde samenwerkingsverbanden, waar ieder schoolbestuur (en iedere school) ook z’n plek moest vinden, met onzekerheid over de uitkomsten voor iedere deelnemende school.

Hoewel er ook goede persoonlijke ervaringen van leraren zijn, wordt passend onderwijs door velen niet ervaren als iets van henzelf. Het is een ‘van boven’ opgelegd fenomeen, een grotendeels bestuurlijke operatie, waarin te weinig aandacht is voor het primaire proces in de klas. En dat is al vanaf de start zo. Laten we ons ervan bewust zijn dat passend onderwijs alleen maar kan slagen als het voor de leraar slaagt.

Aan tafel
In februari en april 2019 organiseren we twee ronde tafels over passend onderwijs: een voor ouders en een voor schoolleiders. Het doel is om te kijken wat er de afgelopen vijf jaar is gebeurd en hoe het de komende jaren beter kan. Leest u dit en wilt u meepraten? Meld u dan nu aan voor de ronde tafel met schoolleiders en directeuren uit het basis- en voortgezet onderwijs op 3 april. Er is plaats voor een beperkt aantal personen. We kijken uit naar een goed gesprek!

Over de auteurs
De auteurs van dit essay, Marieke Dekkers en Nicole Teeuwen zijn deze eerste jaren van passend onderwijs bestuurder van een samenwerkingsverband. Ook lang voor die tijd waren beiden vanuit een andere rol bij de voorbereidingen van de nieuwe wet betrokken. Marieke Dekkers vanuit haar rol als directeur van twee Regionale Expertise Centra voor (voortgezet) speciaal onderwijs cluster 3 en 4, en Nicole Teeuwen als wethouder Jeugd en Onderwijs in Houten. Marieke Dekkers is sinds 2014 lid van het college van bestuur van samenwerkingsverband Koers VO (Rotterdam e.o.), Nicole Teeuwen heeft sinds februari 2018 haar rol als directeur-bestuurder van het samenwerkingsverband Passend Primair Onderwijs in Rotterdam verruild voor een functie als voorzitter van de Sectorraad Praktijkonderwijs.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.