Passend onderwijs werkt niet, of wel?
Terug naar de bedoeling
Passend onderwijs is ingevoerd met de bedoeling om sneller en beter ondersteuning te bieden aan kinderen en jongeren voor wie leren niet vanzelf gaat. Dat gaat nog niet overal goed en dat wordt breed uitgemeten in de kamer en de pers. Maar je hoort zelden iets over wat echt belangrijk is aan passend onderwijs. De zorg voor zwakkeren is een kwestie van beschaving, zeker als die zwakkeren kinderen zijn.
In media wordt met enige regelmaat het verhaal van een leerling verteld die tussen de raderen van het nieuwe systeem is beland. Het plot is doorgaans zo: er is een leerling die overduidelijk meer dan gewone ondersteuning en begeleiding nodig heeft om te leren. Ouders zien daarvoor wel een oplossing, maar om onduidelijke redenen krijgt hun kind daar geen toegang toe. Er ligt een dikke map op tafel met verslagen van gesprekken, die nergens toe hebben geleid. De ouders zijn ten einde raad en hun kind krijgt niet of ontoereikend onderwijs. De conclusie die de lezer of de kijker gemakkelijk trekt: passend onderwijs, dat werkt niet.
Menselijke maat
Die conclusie geldt misschien voor deze leerling, maar niet voor passend onderwijs als geheel. In elke maatschappelijke systematiek lopen mensen het risico lopen om terecht te komen in onbedoelde moeilijkheden, onduidelijke bureaucratie en een wirwar van tegenstrijdige regels. Dat vraagt niet om een andere systematiek – die op andere plekken vergelijkbare moeilijkheden zal veroorzaken – maar om menselijke maat. Je kunt die keerzijde van een stelsel het best bestrijden door mensen de vrijheid te geven om naar eigen inzicht te handelen en uitzonderingen te maken. Bij passend onderwijs is die mogelijkheid gegeven. Sterker nog, dat is de bijna nooit genoemde maar wel directe intentie van passend onderwijs. Het organiseren van extra ondersteuning is in handen gegeven van leraren en ondersteuners die zo veel mogelijk kunnen afgaan op hun eigen professionele inzicht.
Politieke druk
En dat is ook precies wat zo lastig is voor landelijke politici. Zij hebben een regionale praktijk mogelijk gemaakt waar ze niet of nauwelijks greep op hebben. In ongeveer 150 regio’s in het primair en voortgezet onderwijs wordt de toegang tot ondersteuning geregeld op een manier die door samenwerkende schoolbesturen in die regio bedacht is. Daar valt geen landelijk beeld van te geven en dat maakt ongerust. Die onrust wordt omgezet in veel aandacht voor controle en randvoorwaarden. Zo wordt gekeken naar de financiële reserves die samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs op de plank hebben liggen, om te toetsen of het geld wel echt bij leerlingen terecht komt. Daarnaast worden samenwerkingsverbanden kritisch geanalyseerd op hun bestuurlijke verhoudingen – in het regeerakkoord is opgenomen dat het bestuur van samenwerkingsverbanden onafhankelijker moet worden – en is er veel aandacht voor het registeren van thuiszitters, leerplichtige kinderen en jongeren die niet naar school gaan en soms helemaal niet ingeschreven staan. Daar liggen de meest uiteenlopende oorzaken onder, maar de redenering is dat in die gevallen in ieder geval geen passend onderwijs wordt geboden. Al die politieke en bestuurlijke druk op het systeem is in beginsel goed. Als we een systematiek hebben, laten we die dan zo sterk mogelijk maken. Maar de voortdurende check op de kwaliteit van de systematiek wekt de indruk dat er onbetrouwbare bestuurders geld laten weglopen in een inefficiënt systeem. Die beeldvorming is niet terecht. En het brengt ons niet verder met de vraag of passend onderwijs zijn bedoelingen realiseert.
Schoolvoorbeeld van decentralisatie en deregulering
Laten we kijken wat ook alweer de bedoeling van passend onderwijs was. Vóór de invoering van passend onderwijs was intensieve ondersteuning aan leerlingen alleen mogelijk als aangetoond kon worden dat een leerling een stoornis had. Dat had tot gevolg dat het onderwijs zich moest bezighouden met het labelen van leerlingen met stoornissen als ADHD en PDD-NOS. Als dat bewezen kon worden, had je recht op geld voor extra ondersteuning. Bijna iedereen vond het bezwaarlijk om in een systematiek te werken waarin verplichte psychologische testen toegang gaven tot geld.
Geïnspireerd door een sterke internationale beweging voor een inclusieve samenleving werd de Nederlandse variant passend onderwijs ontwikkeld. Sinds 2014 kunnen schoolbesturen voor een belangrijk deel zelf uitmaken hoe geld voor leerlingondersteuning wordt besteed. Psychologisch onderzoek is soms nuttig, maar geen voorwaarde meer voor bekostiging. Als leraren en ondersteuners het nodig vinden om iets te doen voor een leerling, dan doen ze dat. Schoolbesturen in een regio werken samen om voor elke leerling passend onderwijs te bieden. De spelregels daarvoor zijn ruim; passend onderwijs is een schoolvoorbeeld van bestuurlijke decentralisatie en deregulering. Speciaal onderwijs bestaat nog steeds en het staat buiten kijf dat dat voor sommige leerlingen de beste plek is om te leren. De vraag of er misschien iets bedacht kan worden voor een leerling waardoor die in het reguliere onderwijs kan blijven, wordt beantwoord door de professionals die met die leerling werken.
Media en politici volgen dit dus vanaf de eerste dag met argusogen. Overigens hun goed recht. Het is de taak van media om maatschappelijke misstanden voor het voetlicht te brengen en het siert politici als ze kritisch blijven volgen of hun eigen beleid wel doet wat ze ermee beoogden. Maar de punten van kritiek die worden aangedragen gaan niet over de meest kritische succesfactoren van passend onderwijs. Er zijn aspecten van passend onderwijs die er meer toe doen, die aandacht verdienen omdat de kwaliteit van onze samenleving, ons niveau van beschaving, daarmee tamelijk direct in het geding is. We noemen er twee.
Meer inzicht in succesvolle interventies
In de eerste plaats is het nodig dat we tot gezamenlijke inzichten komen over wat van een gewone school verwacht mag worden als het gaat om individuele aandacht voor een leerling. Vrijwel iedereen in het onderwijs vindt het wenselijk om leerlingen gepersonaliseerd te laten leren. Maar wat succesvolle interventies zijn om leerlingen te laten slagen in het regulier onderwijs en te voorkomen dat een lesplaats in het speciaal onderwijs nodig is, weten we vaak nog niet. Te vaak zijn interventies weinig precies en wordt gekozen voor extra instructie of een training sociale vaardigheden. Iets meer inzicht in succesvolle benaderingen zou ons enorm helpen. En in dit geval zijn ‘we’ zowel leraren als ouders. Leraren voelen zich overbelast, niet alleen, maar óók door passend onderwijs. Er is nauwelijks een beeld van wat een goede leraar zou moeten kunnen. Er is nauwelijks een beeld van wat een goede schoolorganisatie zou moeten kunnen opvangen. Tegelijkertijd voelen ouders zich snel onbegrepen en stellen zij zich – zoals overal in onze samenleving – gemakkelijk op als klant van maatschappelijke diensten. Als ze zich tekort gedaan voelen, kiezen ze voor juridische wegen om hun gelijk te halen. Dat leidt tot formalistische, procedurele afwegingen, maar zelden tot een inhoudelijk gesprek. Welke flexibiliteit en welk maatwerk verwachten we van ons onderwijs?
Meer aandacht voor samenwerking
In de tweede plaats zou het goed zijn als we in het publieke debat met meer ernst en hoop de ontwikkelingen aan de onderkant van onze samenleving zouden volgen. Misschien biedt dat een wat minder uitnodigend perspectief dan dat van hoogopgeleide jongeren die zich oriënteren op de internationale kenniseconomie. Ook minder kansrijke kinderen en jongeren doen ertoe. We meten het niveau van onze beschaving graag af aan de kansen die we de zwaksten in onze samenleving kunnen bieden. Passend onderwijs is precies bedoeld voor die leerlingen die talenten hebben, maar niet in een positie zijn dat ze die talenten zomaar kunnen ontwikkelen. Ze hebben relatief veel tijd, rust en begeleiding nodig om zich te ontwikkelen. Dat kan georganiseerd worden, als professionals in onderwijs en jeugdhulp elkaar weten te vinden en de goede dingen doen. Iedereen in het werkveld ziet en voelt dat, maar het lukt nog heel vaak niet. Soms is regelgeving niet duidelijk, soms zijn werkafspraken niet duidelijk, soms past de attitude van een opvoedondersteuner niet bij die van een leraar en andersom. We hebben de toekomst van heel veel kinderen en jongeren in handen gegeven van professionals die zich staande proberen te houden in de transities van passend onderwijs en jeugd- en opvoedondersteuning. De wankele samenwerking tussen disciplines krijgt nu niet de aandacht die ze verdient.
De juiste vragen
Het is heel wenselijk dat het publieke debat passend onderwijs kritisch blijft volgen. Niet door enkel schrijnende voorbeelden op te voeren of door de politieke druk op het systeem te vergroten. Laten we de juiste vragen stellen. Wat mag er van een school verwacht worden? En hoe kunnen onderwijs en jeugdzorg beter met elkaar samenwerken?